10-10-2020 Verkennerij 1
Ik ben een jaar of tien denk ik.
Net bij de verkennerij.
Het is een koude zondagochtend.
Om vijf uur ben ik al wakker, in een oude tent met mijn patrouille op de harde, koude grond.
Van dekens en dekenspelden een soort slaapzak gemaakt.
We zijn in de Overasseltse bossen.
De scouting heeft een wedstrijd georganiseerd.
Het is voor mij een barre exercitie.
We krijgen bijna niks mee.
Een oude, afgedankte legertent.
Een oude houten hamer en een schep.
Een kleine petroleum lantaarn.
Lucifers, aluminium gedekte pannetjes en ….. groene zeep.
Zelf meenemen, dekens en spelden.
Met de fiets naar Overasselt, via Alverna.
De Heumenseweg op.
Het is mijn eerste kampeeravontuur met de verkenners.
De begeleiding is waardeloos.
We worden naar een open plek in het bos gestuurd voor ons kampement.
Er doen een twintigtal patrouilles mee.
Ik ben nog niet officieel geïnstalleerd.
Dan moet je de verkennersveed afleggen.
Een officiële schertsvertoning.
De hopman neemt de eed af.
Naast hem een vaandrig.
De rangen zijn een beetje militaristisch.
Baden Powell, de oprichter, was een militair.
Aan de andere kant stond de kapelaan.
RK, hè?
Ik weet alleen nog dat hij Jan heette.
Wat de eed inhield, weet ik niet meer.
Elke dag een goede daad!!! Weet ik nog wel.
In Wezel waren geen oude vrouwtjes, die je de straat over moest duwen.
We hadden niet eens een straat.
Na de installatie mocht je het uniform aan.
Korte ribbroek. Hoge kousen met flossen.
Niet om je tanden te flossen, maar een kleurig rood trosje bovenin de band, de kniekous.
Kakikleurige blouse met twee borstzakken en een zwarte baret met metalen Franse lelie.
Een geruite das. Dit krijg je niemand meer aan.
Terug naar de kampeer ellende.
We kregen een pak melk en bloem en olie, het avondeten.
Pannenkoeken bakken.
Eerst tent opzetten. Twee stokken en een groot kanvas, loeizwaar doek.
Touw en houten haringen.
Alles was houtje touwtje.
Als de tent staat, een vuur maken om op te koken.
Vijf jongens in een nat bos. Succes.
Na een uur, en alles wat brandbaar was opgestookt, brandde er een vuurtje.
Als je daar een aluminium pannetje op een hout vuurtje zet, wordt het gelijk aan de buitenkant pikzwart van het roet.
Dat krijg je er bijna niet af.
Daarom smeer je de buitenkant in met zeep, groene zeep.
Pan op het vuur, hij staat helemaal scheef.
Olie erin.
Het beslag met melk en bloem is al klaar.
Het ziet eruit als brokkenpap.
Een scheutje in de pan knoeien.
Alles loopt naar één kant.
Proberen om de pan wat recht te duwen, dat lukt.
Het beslag stolt door de hitte, even omdraaien en voilà.
Omdraaien? Hij zit vast.
Het vuur is veel te heet.
Er komen zwarte dampen vrij, die we niet herkennen als pannenkoekenlucht.
De pan van het vuur, in het gras.
Groene zeep aan de buitenkant.
Een aangebrande zwarte zooi aan de binnenkant.
Dat moet eruit voor de volgende poging.
Schrapen, steken.
Alles zit vol zwarte zooi, vermengd met groene zeep.
Daar komen twee omhoog gevallen vaandrigs in keurig uniform om onze kookprestaties te beoordelen.
Hoofdschuddend verlaten ze ons kampement.
Pannenkoek na pannenkoek mislukt.
De uitgehongerde verkennertjes besluiten om de overgebleven brokkenpap maar zo te nuttigen.
Ons mam had gelukkig enen flinke stapel botterhamme meegegeven.
Maar, terug naar het begin.
Ik ben wakker.
De grond is hard en het trekt koud op.
Om zeven uur komt één van de vaandrigs met het ontbijt.
Wat sneetjes bruine mik, un putje goeiekope sjem en wè kaas in plakke.
Waoter en thee zekskes.
Dus, water koken. Nou, zie ’s morgens in een nat bos maar eens vuur te maken.
Door de ochtenddouw was alles nog natter.
Survivaltechnieken had ik in het achteraf gelegen Wezel nóóit nodig gehad.
De petroleum uit het lantaarntje werd gebruikt. Gelukt.
Pan met zeep aan de buitenkant en water aan de binnenkant op onze overwinning: het vuur.
De thee had veel schuim en een sterke zeepsmaak.
Wassen of tanden poetsen deden we niet. Piesen achter een boom.
Poepen? Met de schep het bos in, kuiltje graven, je keuteltje er mooi in laten vallen.
Geen vochtig Page toiletpapier, maar een handje nat gras om het gat te kuisen.
Hup, zand erover.
Het kampement werd opgebroken.
Ik was de jongste en mocht afwassen.
Koud water uit een sloot, groene zeep.
Het bestek en de borden ging gemakkelijk, maar … de twee pannen.
De gebladerde zeep ging er op sommige stukken goed af, maar er bleven zwarte, aangekoekte resten achter.
Schuren met een hand vol zand en zeep.
Wat een vreselijk gekut was dat.
De zeep beet in mijn handen, die schraal waren van het zand.
Uiteindelijk was het klaar en alles weer ingepakt.
De twee vaandrigs kwamen inspecteren of we alles goed hadden achtergelaten.
Voor eventuele archeologen mocht er niets te vinden zijn.
Er volgde nog een opdracht, tocht op de fiets door de omgeving.
We verdwaalden hopeloos.
We arriveerden pas na de prijsuitreiking, het was immers een wedstrijd.
Op naar huis.
Ons mam had verse, kleine, iets te vroeg geplukte erwtjes en worteltjes uit vaders gruuntehof.
Schijfjes gebakken nieuwe, vroege piepers.
Vader had altijd een hoekje vroege erpel. Half juli al klaar.
Un karbonaatje van ons egguh verken.
Zo lekker allemaal.
Hoezo survival?
Wij waren in Wezel geheel self supporting.