14-09-2020 Sollicitatie bluf
Het is 1971.
Mijn vader had als hobby pony’s en ponypaardjes. Marleen, mijn jongste zus, reed pony.
Ze was bij de Mazeppa’s, een ponyclub in Neerbosch.
Samen met Anita Heinen reden ze op zondag, op hun pony’s, naar Neerbosch.
Ze moesten over de wetering, normaal geen probleem. De brug bij Pouwels was breed genoeg, maar onze Mazepkes vonden dat niet spannend genoeg.
Tweehonderd meter verderop was een soort noodbrug in aanbouw. Nog niet meer dan een paar balken, van oever naar oever, er zat maar een halve meter ruimte tussen de balken. “Kom” zei Marleen, “we gaan daar overheen”.
Anita was niet gelijk overtuigd, één misstap en ze lagen in de wetering.
Marleen ging als eerste, de teugels strak in de handen, de rijlaarzen vast in de flanken.
De pony zag het niet zo zitten, maar begon aarzelend, stapje voor stapje.
Rechterbenen op de rechterbalk, linkerbenen op de linkerbalk. Het lukte.
“Kom op, Anita, nu jij.”
“Ik durf niet.”
“Jawel joh, kom.”
Ze spoorde haar hitje aan. Hij had geen zin.
“Kom op, Anita, geef hem de sporen.”
Aarzelend kwam hij in beweging, met duidelijk onzekere pasjes.
Mazeppa en paard, allebei zenuwachtig.
Ze waren halverwege. Een onzekere stap. Zijn hoef raakte de zijkant, hij wilde corrigeren. Het was al te laat. Hij viel voorover tussen de balen, zijn heupen waren te breed.
Hij bleef met zijn kont hangen tussen de balken, trappelend met zijn voorbenen, om het hoofd boven water te houden.
Dit kon niet lang duren, of hij zou verdrinken. Ze krijsten het uit: ‘’help, help, help”.
Maar, op zondagochtend om negen uur is het niet druk in Wezel.
Gelukkig, Cor Hendriks, van de dichtstbijzijnde boerderij, hoorde het. Met zijn tractor heeft hij de balken uit elkaar getrokken. Het paardje heeft het overleefd.
Kort daarop had mijn vader een veulen verkocht en had het plan gevat om de opbrengst te gaan verbrassen. Op maandagmorgen matinee op de Wijchense kermis in de danstent.
De grote dubbele tent van Peters. Alle kinderen met aanhang, zo’n vijftien man. Ik weet niet meer om hoeveel geld het ging, maar het werd aanpoten. Matinee was iets van tien tot twee uur, dacht ik.
Mijn vader spoorde ons aan: ‘kom op, doordrinken, het veulen moet op’.
We zaten met de hele familie bij elkaar, met steeds een massa bekenden erbij.
Hij bestelde steeds twee bladen bier. We hebben zeldzaam veel plezier gehad.
Om twee uur was het gelukt, de knip was leeg. We togen naar huis. Dat ging wonderbaarlijk goed. We waren ervan overtuigd dat je dronken een veel beter chauffeur was.
Ik kwam thuis, mijn moeder was trouwens niet mee geweest.
“Jongen, waar blijf je toch?” zei ze.
“Hoezo?” vroeg ik.
“Je hebt om drie uur je sollicitatiegesprek.”
“Oh shit, helemaal vergeten. Daar kan ik zo echt niet naar toe” zei ik.
“Natuurlijk wel” volgens haar. Ik kon goed drinken en zag er zelden dronken uit.
“Kleed je om, poets je tanden en goed gorgelen” zei ze.
Ik was in mijn vrije tijd in oude klokken gaan handelen. Er stond een advertentie in de krant. Jolema stijlklokken in Druten zocht een klokkenmaker. Ik was geen klokkenmaker, maar dat hoefde je niet aan de grote klok te hangen.
Ik werd ontvangen in een super chique, klassiek kantoor, alles hing vol klokken. Ik kreeg koffie, een gesprek, een rondleiding en de vraag wanneer ik kon beginnen.
Even werd nog aangetipt wat mijn werkervaring was.
“Ik heb twee jaar in Duitsland gewerkt, meneer, alleen voor mijn geld. Nu ga ik weer voor mijn passie. Volgende week maandag kan ik eventueel beginnen, meneer.”
“Dat is goed.” Duitsland kende geen ontslagprocedures, je ging gewoon niet meer.
“Komt u dan wel nuchter, meneer Willems!!!”
De maandag erop toog ik naar Druten, ik kreeg een witte stofjas en een werkplek met gereedschap, tussen twee andere klokkenmakers in. Ik keek goed links en rechts wat ze deden.
Nóóit heeft iemand daar geweten dat ik op die maandag mijn eerste uurwerk uit elkaar haalde. Nog steeds als men mij vraagt: “ben jij klokkenmaker?”
zeg ik: “Nee hoor, ik doe net alsof”.
Inmiddels al 45 jaar.