07-02-2021 Schelmenstreken
Het is één november 1974.
Vrijdagavond, we hebben gegeten en zitten bij de TV koffie te drinken.
Ik ben net terug uit Duitsland, de guldens branden in mijn portemonnee.
We kijken naar het journaal.
Deze dag treedt er een nieuwe alcoholwet in werking.
De politie is uitgerust met blaaspijpjes.
Niet om pijltjes te schieten, maar om te controleren op alcoholgebruik.
Tot nu toe was die test een kolderieke vertoning.
Je moest met je vinger naar je neus wijzen of over een rechte lijn lopen.
Vanaf nu werd er dus streng gecontroleerd, volgens de nieuwslezer.
“Oh leuk” zei ik.
“Dat ga ik uittesten, ik wil blazen.”
“Doe niet zo stom, jongen” zei mijn moeder.
“Jawel mam, leuk toch?”
Ik had mijn Dafje nog.
Ik besloot naar het ‘keetje’ te gaan.
Het keetje was een illegale kroeg, een soort voorloper van zuipketen.
Na het sluiten van het open huis, was er voor een groep Woezikse hippies
behoefte aan een soort kroeg.
Een cafeetje in eigen beheer.
Geen bemoeienis van bebaarde geitenwollensokken welzijnsmalloten.
De familie Hopman in de Haagdoornstraat, daar konden we een garage huren.
Het gebouwtje stond vrij en er was een klein toilethokje buiten.
We huurden de garage en maakten er een kroegje van.
Een bar werd er getimmerd, wat afgedankte bankstellen.
Een geluidsinstallatie, uiteraard.
Psychedelische muziek, Hawkwind, Spacerok en veel Stones,
de singel Scarlet is net uitgebracht.
In de top 40 staat Kungfu Fighting op één.
Rond negen uur arriveer ik in het keetje.
Het is er gezellig druk.
Hoewel het in Wijchen is, zijn er overwegend Woezikse bezoekers.
Als de geanimeerde gesprekken langzaam veranderen in dronkenmanspraat
en iedereen zijn gelijk wil halen, vertel ik mijn plan.
Ik wil naar de markt toe rijden en daar net zolang rondjes rijden tot er politie komt
en dan eisen dat ik wil blazen.
Met z’n drieën stappen we in de auto en rijden naar de markt.
Het is er uitgestorven.
We scheuren een paar keer rond.
Er gebeurt niks.
We moeten andersom rijden, tegen de keer in.
Midden in de nacht rijden we tegen de rijrichting in, rondjes op de markt.
We gaan toeteren en slingeren, de deuren open en roepen.
Niks. Er gebeurt helemaal niks.
Een enkele lamp gaat aan, maar daar blijft het bij.
Het is vijftien mei 1971.
Zaterdagmiddag, ik ben bij mijn vriendin in Groesbeek.
We zijn in een beetje recalcitrante bui.
We willen wat ondernemen.
Iets aparts.
Ik had gezien dat ‘The Birds’ in Amsterdam in het concertgebouw een optreden hebben.
Ik heb een LP van ze, ‘eight miles high’.
Een prachtig voorbeeld van de tijdsgeest, make love not war.
“Zullen we erheen gaan?” vraag ik.
“Het is vier uur, het concdert begint om zeven uur, dan moeten we wel snel gaan.”
Eerst bellen of er überhaupt nog kaartjes zijn.
We krijgen geen verbinding tot stand.
Internet, smartphones, dat is er allemaal nog niet.
“Kom op, we gaan, we zien wel.”
Met de Zuidooster, de gele bus, naar Nijmegen.
De groene trein in.
Overstappen, wachten, naar een ander perron rennen.
Kijk, daar staat ie, nee daar gaat ie.
Uiteindelijk de big city, Amsterdam.
De weg vragen.
Randstad mensen kennen maar één antwoord op elke vraag, die wij stellen.
Je vraagt bijvoorbeeld: “mag ik iets vragen?”
Standaard antwoord met een gekke intonatie: “Kom je uit Limburg, joh?”
“Ja joh” zeg ik dan, “heel erg, vorige week is er nog een missionaris opgegeten.
Maar, ik moet naar het concertgebouw. Weet je de weg misschien?”
Het is vijf kilometer, dus de tram.
Uiteindelijk komen we om kwart voor zeven aan.
Er staat een rij van wel honderd mensen te wachten buiten.
“Dat gaat niks worden” zeg ik.
“Kom, we gaan naar voren.”
We komen in een portaal met aan weerszijden een kassa.
Boven een kassa hangt een bord ‘tickets’.
Daar staat de lange rij voor.
Bij de andere kassa hangt een bordje ‘reserveringen’.
Ik trek mijn stoute schoenen aan en loop erheen.
Het meisje kijkt me ongeïnteresseerd aan.
“Ik had gereserveerd” zeg ik.
“Op welke naam?” vraagt ze.
“Jansen” zeg ik.
“Uit Utrecht?” vraagt ze.
Ik zeg “jazeker, je mag nooit meer raden”.
Ze glimlacht en geeft twee kaartjes.
Ik reken af en we maken snel dat we binnenkomen.
Top concert, met als toegift twintig minuten durend ‘eight miles high’.
Een boerenzoon uit de provincie is de Amsterdammers te slim af.
Het is 1977.
Mijn prinses en ik zijn een avondje uit geweest in Wijchen.
Vrijdagavond, eens in de maand, is het ‘witte knip’.
Een soosachtige bijeenkomst bij ‘zus van Ewijk’.
Het stelde niet veel voor.
Er was maar één officiële medewerker.
Vera Broeks, de leden stonden op een ranzig bierviltje.
Lidmaatschap was één cent, levenslang lid.
Ik verzorgde de kennisgeving.
Eens in de maand een kleine advertentie in de Wegwijs,
met de tekst: “witte dè ut wir witte knip is vrijdag?”
We hadden schik gehad en ook nog even een uitstapje gemaakt
naar ‘het Wapen van Wijchen’.
Tegen één uur tijd om op te stappen.
Ons autootje, een Renault 4, stond op de mert geparkeerd,
dat mocht toen nog.
Bij de auto aangekomen, nondeju, daar stonden twee juten.
“Jullie gaan toch niet rijden hè?”
vroeg er eentje.
“Nee joh, we keken even of ie er nog stond.
We wonen op de Kraaijenberg, dè stukske lopen we wel.”
We doen of onze neus bloedt en lopen een rondje.
Na vijf minuten zijn ze weg.
“Kom, rijden”.
Verdorie, de sleutels.
Drie keer alle tessen doorzoeken, niks.
Terug naar zus.
De krukken stonden al op kop op de tap.
Zus stond met de kont omhoog met een pieper schelmeske
kauwgom van de vloer te krabben.
“Wè is er, Willems?”
“Hedde gullie misschien sleutels gevonden?”
“Nee, niks.”
Naar het Wapen., ook niks.
Verdorie.
Naar de auto.
Het raam aan de chauffeurskant stond op één centimeter open.
De vingers erover en een ruk omlaag.
Nog een keer, we wonnen iedere keer een stukje.
Inbreken in je eigen auto.
Na tien minuten was de ruimte groot genoeg voor mijn arm.
Knopje omhoog, we waren binnen.
Nu nog starten.
Ik rukte de draden van het startslot los.
In films ging dat ook zo.
Ik deed maar alsof ik wist hoe het moest.
Het had veel weg van een Peppie en Kokkie film.
De draden tegen elkaar, niks.
Andere draad.
Hey vroemmmm.
Hij liep. Yes.
Op naar de Kraaijenberg.
Maar, de auto sprong in het stuurslot.
We konden alleen maar rondjes rijden.
Gelukkig stonden we op de mert!!!