03-11-2020 Samson
“Henk, jouw beurt” zegt mijn moeder.
Doorgaans konden wij, mijn moeder en ik, het goed vinden.
Er was een uitzondering.
Eens in de zoveel tijd werden we geknipt.
Dat deed mijn moeder zelf.
Ze was geen kapster, maar had het zich toegeëigend.
Je moest op een kruk plaatsnemen.
Haar hand pakte als een adelaarsklauw je hoofd van boven vast.
Op tafel lag een middeleeuws martel apparaat, een handtondeuse.
Een soort scheer- annex knipapparaat.
Niet van RVS of mooi verchroomd, maar van vernikkeld ijzer waar het meeste nikkel al lang vanaf was.
Op die plekken zat nu een laagje roest.
Twee over elkaar schuivende gekartelde messen zouden moeten knippen.
Dat was de theorie.
De praktijk was anders.
Hij knipte en hij plukte.
Ze maakte altijd een soort Wezels bibob kapsel.
Twee centimeter boven je oor tot in je nek moest alles eraf.
Een kaalslag.
Een verschrikking met dat apparaat.
Hindernissen als oren liet ze zich niets aan gelegen liggen.
We hadden bij ons thuis allemaal krulhaar, van grove krullen tot kroeshaar.
Ik had geen kroeshaar.
Ze vroeg ook nooit vriendelijk of we het hoofd wilden draaien.
De adelaarsklauw duwde met geweld je hoofd in de goede richting.
En hup, weer met horten en stoten een baan naar beneden.
Regelmatig zat hij vast in je haar.
Niks sorry of gaat het? Nee, een flinke ruk en hij was los.
Bovenop werd het met een schaar wat in model gebracht.
De zijkanten zagen er na zo’n knipbeurt verschrikkelijk uit.
Restjes haar, wondjes en kale plekken.
Ze nam je kin in haar hand en keek je aan.
“Mooi” zei ze. “Ziet er echt mooi uit. Knappe jongen.”
Als je in de spiegel keek, wist je het meteen; klaar voor de poppenkast.
De jaren zestig braken aan. Popiconen hadden lange haren en de meute volgde.
Ik ook. Lang werden ze niet, alleen de omvang van de bos werd groter.
Ik was trots op mijn haar, nog steeds.
Al heeft het wel in uitstraling ingeboet.
Op de Dr. Poelsschool stond op maandagochtend de adjunct-directeur, meneer Klievink,
pijp rokend bij de trap de kapsels te controleren.
Als het te lang was, moest je naar de kapper en daarna weer bij hem controleren.
Kunnen we ons nou niet meer voorstellen.
Mijn bos haar groeide met de mode mee.
Ik voelde me altijd een soort Samson uit de bijbel, wiens kracht in zijn haren zat.
Dililah knipte het af en zijn kracht was verdwenen.
Gelukkig liet Dililah mijn haar met rust.
Ik heb tot de dag van vandaag nog hetzelfde kapsel als toen.
Niet meer hetzelfde haar helaas.
Eén keer ging het mis.
Ik was zestien en zat op de bedrijfsschool bij Willem Smit.
Mijn moeder bleef zeuren over mijn kapsel, dat het er niet uitzag.
Ga toch eens naar de kapper.
Je loopt compleet voor schut.
“Weet je wat?” dacht ik. “Ik zal je laten zien dat je ongelijk hebt.”
Ik ging op zaterdag naar de kapper
Ik ben zijn naam kwijt, maar zijn salon was in Wijchen-Noord, op de hoek van het winkelcentrum.
Er zaten wat keurige huisvaders te wachten en lazen in de leesportefeuille.
Ze keken even op met een blik van ‘’ja ja, het zal wel’.
Na een kwartiertje was ik aan de beurt.
“Hoe wilde u het hebben?”
“Stekeltjes” zei ik.
“Stekeltjes?” vroeg hij ongelovig.
“Ja.”
Hij begon. Ik durfde niet te kijken.
Na een half uurtje was het klaar.
Ik schrok me te pletter.
Een vreemde, kale kop keek me vanuit de spiegel aan.
Nee, dat was ik niet.
Heette hij Kellendonk, de kapper? Ik weet het niet meer, maar hij zag mijn teleurstelling.
Toen ik thuiskwam, moest mijn moeder toegeven, dit was een fiasco.
Het stond me helemaal niet, een grote deuk in mijn zelfbeeld.
Het weekend verstopte ik me thuis.
Op maandag was er, omdat het eerste jaar van de bedrijfsschool erop zat, een soort ouder- annex open dag.
Mijn moeder ging met me mee.
We waren aan de late kant.
Achter in een lokaal kwamen we binnen.
Alle plekken waren bezet.
Alleen voorin nog.
Ik zag de collega leerlingen al proestend lachen.
Wat deed mijn moeder? Ze pakte me in de arm.
Mam, wat doe je? Dacht ik.
Ik loop compleet voor schut, schaam me dood.
Dat was maar één tel.
Ik voelde het, mam je bent trots op me.
Ik rechtte mijn rug en verstevigde onze greep.
Gearmd samen naar voren.
Samson, hè?