27-01-2021 Orth
Het is 1964.
Begin september.
Ik zit een paar dagen op de dr. Poelsschool.
Vandaag hebben we voor het eerst les van meneer Orth.
Hij geeft ons lessen in technisch tekenen, technisch schetsen en gereedschapsleer.
Vooral de tekenlessen vind ik leuk.
Het is een man van middelbare leeftijd met een stekeltjeskapsel.
Altijd ruim, mooi en soepel gekleed.
Net geen heer, maar wel allure.
We komen in de klas en ieder zoekt een plaatsje, achter een grote tekentafel.
We beginnen met een voorstelronde.
Hij noemt je naam, je stak je vinger op en moest gaan staan.
Hij stelde een vraag en noteerde iets in het klasseboek.
“Van de Berg”, zei hij.
Een jongen, een klein kereltje, ging staan.
“Zo meneertje” zei Orth.
“Jij heet dus, uh wat staat hier? Brannie.
Wie heet er nu Brannie? Dat is toch geen naam.”
“Mijn ouders vonden van wel”, zei Brannie.
“Goedzo”, dacht ik. “Eén – nul”.
Naast mij ging een jongen staan.
Hij stak zijn vinger op.
“Ja, wat is er?” vroeg de stekelman.
“Dus u vindt Brannie een rare naam, meneer uh…. Orth.”
De hele klas proestte het uit.
De toon was gezet.
In tegenstelling tot ons brave Paschalis schooltje,
kon je hier in Nijmegen wel oppositie voeren.
Een paar maanden later, hadden we een proefwerk bij meneer Orth.
Ik vond het trouwens wel een aardige man.
Zijn lessen waren boeiend en ik hield wel van tekenen.
We hadden het proefwerk gemaakt en kregen de gecorrigeerde papieren terug.
Ik weet niet meer wat voor punt ik had.
Ik weet alleen nog dat er door een antwoord een dikke, rode streep stond.
De vraag was:
“Waarom mag je een draaiende machine niet in een andere versnelling zetten?”
Mijn antwoord, als Bijbelkenner: “dan gaat de versnellingsbak naar de Filistijnen.”
Ik stak mijn vinger op en vroeg wat er fout aan was.
Hij kwam naast me staan en las mijn antwoord.
“Filistijnen?” vroeg hij. “Wat zijn Filistijnen?”
“De Filistijnen waren een gewelddadig volk, die naast de Israëlieten woonden
en bekend stonden omdat ze plunderden en vernielzuchtig waren, meneer.”
“Zo, katholiek mannetje” zei hij.
“Ik reken het fout.”
Op de Paschalisschool, als je voor je gevoel onterecht gestraft was,
ging je beledigd met je hoofd op je armen voorover op je tafel liggen.
Dat werd getolereerd.
Er werd even niet op je gelet.
Niemand die er iets van zei.
Na enkele minuten kwam je vanzelf omhoog, je merkte dat het geen effect had.
Het was een manier om je ongenoegen te tonen,
tussen leerkracht en leerlingen een soort gentlemen’s agreement.
Jaren vijftig, de Woezik, hè?
Dat aangeleerde gedrag, waarvan ik dacht dat het universeel was,
paste ik ook bij meneer Orth toe bij het onbegrip over mijn proefwerk.
Ik ging voorover op de tekentafel liggen.
“Willems, ben je niet goed?” vroeg hij.
Ik zei niets.
“Willems?” riep hij nu harder.
Geen reactie van mij.
“Willems!!!”
Ik kon nu niet meer terug.
Ik hoorde aan zijn toon dat hij kwaad werd.
“Willems” riep hij, “jij onbeschofte Woezikse boerenpummel.”
Ik voelde mijn woede.
IK stond op, pakte mijn tas en wilde de klas uit lopen.
“Zitten” riep hij.
Ik liep naar de deur.
“Ga zitten” bulderde hij.
Ik had mijn beslissing genomen.
Weer kon ik niet meer terug.
Hij gaf het op.
Ik fietste naar huis, niet goed wetende wat ik gedaan had.
Voelde trots dat ik me niet liet beledigen,
maar wist niet of mijn gevoel thuis gedeeld werd.
Mijn vader zou me zeker steunen,
hij had een aangeboren afkeer van wat hij stadse noemde.
Mijn moeder was meer voor diplomatie.
Bijt niet in de hand die je voedt.
“Wat ben jij vroeg thuis jongen?” was haar vraag.
Ze zag meteen aan mijn gezicht dat er iets niet klopte.
“Wat is er aan de hand?” vroeg ze.
Ik vertelde mijn verhaal over de Filistijnen en dikte de scheldpartij nog een beetje aan
en dat ik de klas uit gelopen was.
“Wat? Wat zei hij?” vroeg ze verontwaardigd.
“Onbeschofte Woezikse boerenpummel” zei ik heel nadrukkelijk.
Ze stoof naar de gang, waar onze telefoon hing.
Een kwartier bleef ze daar, ik hoorde de stemverheffingen.
Met een rood hoofd kwam ze uit de gang.
“Het is opgelost” zei ze.
“Ja, en nou?” vroeg ik.
Je gaat maandag gewoon naar school en je biedt je excuses aan.
“Ik?” vroeg ik.
“Ja, jij ook” zei ze.
Op maandag ging ik opgelaten naar school.
Ik wist niet goed wat me te wachten stond.
Om een paar honderd leerlingen in het gareel te houden,
moest men een streng regime hanteren.
De geitenwollen sokken brigade had zijn intrede nog niet gedaan.
Het tweede uur les van meneer Orth.
Tweede verdieping, laatste lokaal, daar huisde hij.
Hij stond me voor het lokaal op te wachten.
“Willems” zei hij en stak zijn hand uit.
Ik nam zijn hand.
“Mijn excuses” zei hij.
“Ik had dat nooit mogen zeggen.”
“Excuus aanvaard” zei ik.
“Mijn excuus voor mijn gedrag” zei ik met gebogen hoofd.
“Zand erover, we gaan verder” zei hij.
Ik heb nóóit meer last van hem gehad en hij niet van mij.
Een gentlemen’s agreement.