10-03-2021 Juffrouw Bracht
Het is 1959. Ik ben acht jaar, de zomervakantie is voorbij.
Ik ga naar de derde klas.
Eén september viel op een dinsdag, de eerste schooldag.
Ik ben van juffrouw Hendriks, de keeshond met de kachelpijpbenen verlost.
Maar, wat ik nog niet weet, is dat ik van de regen in de drup terecht kom.
Mijn nieuwe juffrouw, is juffrouw Bracht.
Ze komt uit Apeldoorn en komt elke dag et de trein naar Wijchen,
het stukje vanaf het Wijchense station op een solex.
Ik verdenk haar ervan dat ze op een bezem naar Wijchen vliegt,
alvorens ze op de solex stapt.
Ik dacht altijd dat ze een ontsnapte Noorse trol was,
die onder een boomstronk had gewoond.
Het was een onooglijk schepsel.
Ze was klein en dik.
Als ze omviel, was ze volgens mij nog even hoog.
Ze had de seksuele aantrekkingskracht van een zak aardappelen.
Gôt ur mar oan, zou mijn vader zeggen.
Op juffrouw Hengst, die ik in de eerste klas had,
was ik een beetje kinderlijk verliefd.
Juffrouw Hendriks was niet zonder reden partner loos gebleven, denk ik,
maar juffrouw Bracht sloeg alles.
Ze was altijd donker gekleed en het was onmogelijk om,
bij benadering, te zeggen hoeveel lagen er over haar vormloze lijf zaten.
Het werd bij elkaar gehouden door een stevige riem om haar middel.
Ze was een vroom en over religieuze vrouw.
Heel de klas hing vol met religieuze prenten.
Elke morgen met de hele klas hardop bidden.
Daarna zangles.
Op het schoolbord had ze muzieklijnen getekend met noten,
die wees ze met haar stok aan en wij,
Woezikse jeugd, werden geacht die te zingen.
Ze had de noten erbij staan, do re mi enz.
Daarna de gewone lessen.
Na het speelkwartier, als we weer in de klas zaten,
werden we aan het werk gezet.
Zelf zat ze achter haar tafeltje.
Uit haar tas een grote, bruine lederen zak, haalde ze een fles roosvicee.
Ze schonk een beetje in een glas en deed er wat water bij.
Dan ging ze roeren, eindeloos het geklingel van het lepeltje tegen het glas.
Vervolgens haalde ze een kwatta uit haar tas.
Kwatta was een chocoladereep.
Ze legt de reep plechtstatig voor haar op tafel.
Demonstratief vouwt ze langzaam het wikkel eraf.
Het zilverpapier opent ze langzaam.
Heel de klas kijkt voorzichtig, zonder het hoofd op te heffen.
Ze weet dat iedereen loert.
Ze kijkt de klas in, naar haar publiek.
Ze veert overeind en schreeuwt:
“Alle ogen zijn gericht op kwatta!! Doorwerken!”
Ze heeft ook haar eigen manier van straffen.
Er staat een tweetraps bankje voor het bord.
Als je iets gedaan hebt, wat haar niet bevalt,
moet je er onder door kruipen.
Dat gaat alleen als je plat over de grond tijgert,
maar dan nog bleef je met de kont steken.
Daar had ze het volgende op bedacht.
Als je vast zat met je kont omhoog voor de laagste trede,
gaf ze je een trap onder je kont.
Hoppa, je was er onderdoor.
We zaten bij haar in de klas in speciale schoolbanken.
Het waren gietijzeren banken, waar de zitting en de lessenaar aan vast geschroefd zaten.
Het was een geheel.
Bij overtredingen van haar wetten, kreeg je een schuddrankje.
Met haar pompeuze lijf, kwam ze achter je staan.
Ze pakte je beide schouders vast.
Dan werd je met geweld op en neer geragd,
tussen de leuning en de klep van de schoolbank.
Zo, dat zal je leren!!
Het schooljaar vorderde gestaag en halverwege,
tussen kerst en Pasen, was ze plots afwezig.
Waarschijnlijk bevangen door de verschrikkelijke trollenkoorts.
We kregen een vervanger voor de klas.
Odilia Hendriks nam het over.
Plots was onze keeshond een verademing.
Het bord werd schoon geveegd.
De zangoefeningen waren passé.
De religieuze, zoetsappige prenten in de klas verloot.
Ik kreeg een plaat, met daarop afgebeeld Paschalis van Baylon.
Onze parochie heilige, in bruine pij afgebeeld,
omringd door engelen, bloedende handen en voeten door stigmata.
Het toppunt van Roomse vroomheid.
Waar geen belangstelling voor was, ging in de prullenbak.
Later hoorde ik van mijn moeder, die een tijdje in het schoolbestuur zat,
dat ze op school met haar in hun maag zaten.
Er was een nijpend tekort aan basisschool leerkrachten,
door al die babyboomers, in de jaren vijftig
en ze konden niet van haar af.
Het geweld bleef binnen de toen geldende perken.
Seksuele vergrijpen waren ook niet aan de orde,
daar hadden we per slot van rekening de geestelijke voor.
Een paar weken voor de zomervakantie, kwam ze echter weer terug.
Opnieuw stond ze voor onze klas,
kwaad en beledigd door de transformatie van het lokaal.
Al haar door de jaren heen verzamelde religieuze platen,
hadden plaats gemaakt voor platen met wereldse afbeeldingen.
Bos en weidedieren, bloemen en planten.
Voor mij wel minder tot de verbeelding sprekende afbeeldingen.
Ze wilde haar platen terug.
Wie er nog één had, moest de vinger opsteken.
Ik dus.
Ik moest vertellen welke ik had.
Paschalis van Baylon.
Ze stuurde me naar huis, om hem te halen.
Hij hing op mijn gedeelde slaapkamer.
Ik vond hem prachtig.
Paschalis, mijn derde doopnaam.
“Wil je hem terug geven?” vroeg ons mam.
“Nee, liever niet”, zei ik.
“Oké” zegt ze.
“Zeg maar: eens gegeven, blijft gegeven.”
Ze was hevig ontstemd, juffrouw Bracht,
maar kon er niets aan veranderen.
De laatste weken zaten we nog met haar opgescheept,
tot de laatste schooldag.
Toen was het vol-Bracht.