17-01-2021 Zoon
Ik ben een jaar of acht, denk ik.
Vadje is zesenveertig.
Het is acht uur in de avond, het is donker buiten en stil in huis.
Mijn broers en zussen zijn naar bed.
Vader leest Fjodor Dostojevski, ‘misdaad en straf’.
Vadje dankt zijn naam aan zijn voorliefde aan Russische literatuur
en hoe hij zijn eigen vader noemde.
Vad en Vadertje werden ‘Vadje’.
Hij zit in zijn rookstoel en lurkt aan zijn pijp.
Grote wolken rook blaast hij de keuken in.
Ons mam zit met een mandje op schoot, sokken te stoppen.
Het is donderdagavond,
eens in de week mogen we om beurten wat langer opblijven.
Normaal moeten we om zeven uur naar bed,
maar op je opblijfdag om half negen.
Vandaag is het mijn opblijfdag.
Ik zit aan tafel en bouw een huis met Monti bouwsteentjes.
Om de zoveel tijd koopt mijn moeder een kartonnen tonnetje Dash zeeppoeder.
Bovenin zit altijd een zakje Monti steentjes.
Klantenbinding van de zeepfabrikant.
Al die kinderrijke katholieke gezinnen.
Niemand zegt iets.
De klok tikt.
De kachel brandt.
Verder is het stil.
Om zijn aanwezigheid te tonen,
zegt Vadje om de paar minuten: ‘hu-uh’.
Ik ben een jaar of achttien.
Vadje is zesenvijftig.
We zitten ’s avonds niet meer in de keuken.
In de kamer staat de TV, de familie er om heen.
Mijn moeder, idolaat van sport, kijkt naar een voetbal wedstrijd.
Wie thuis is, kijkt mee.
Behalve Vadje, hij heeft een hekel aan TV en al helemaal aan voetbal.
Hij zit demonstratief met zijn rug naar de TV.
Hij leest en rookt zijn pijp.
Het gejoel en boe geroep ontgaat hem totaal.
Toch wil hij zijn aanwezigheid tonen.
Te pas en te onpas klinkt het ‘hu-uh’.
Ik ben een jaar of achtentwintig.
Vadje is zesenzestig.
Ik ben inmiddels drie jaar getrouwd en woon op de Kraaijenberg.
We zijn een avondje in Wezel.
Koffie en un kuukske.
De wereldproblemen hebben we in tien minuten opgelost.
Es ze nou, en dan hoe het zou moeten.
De TV staat aan, Dallas.
Vadje heeft totaal geen belangstelling.
Met een grote leesbril op, zit hij,
demonstratief met zijn rug naar de TV, de krant te lezen.
Dan nog geen tabloid formaat.
Heel af en toe hoor je opeens vanachter de krant: ‘hu-uh’.
Het is negen maart 1991.
Ik ben veertig jaar.
Vadje is achtenzeventig.
Nick, onze zoon, is vandaag jarig.
Hij wordt vier jaar.
Het is een rare dag.
Deze ochtend hebben we de vader van mijn moeder begraven.
De Pipa uit Geffen.
Hij is tweeënnegentig jaar geworden.
De kerkdienst met gepaste droefenis,
daarna de koffietafel met gepaste vrolijkheid.
Ooms en tantes, neven en nichten.
De laatste keer dat de hele familie van mijn moeder bij elkaar is.
In de middag het verjaardagsfeest van Nick.
Het huis vol volk.
Ooms en tantes, neven en nichten.
We vieren het met gepaste vrolijkheid.
Vadje is er bij, maar veel gesprekken ontgaan hem.
Hij wil wel zijn aanwezigheid tonen.
Te pas en te onpas linkt het schijnbaar verloren ‘hu-uh’.
Het is acht april 2001.
Ik ben vijftig jaar.
Vader is achtentachtig jaar.
Het is de zondag voor zijn overlijden.
Vadje zit op de bank.
Hij is oud en versleten.
Bijna blind.
Hoort slecht.
Hij brengt zijn dagen mijmerend door.
We voelen dat zijn einde nadert.
Het is druk in huis, maar dat ontgaat hem.
Toch wil hij laten merken dat hij er is.
Te pas en te onpas ‘hu-uh’.
Het is 2021.
Vadje is al twintig jaar dood.
Ik ben negenenzestig.
Nick is drieëndertig.
Coronatijd.
Nick werkt in de horeca, zit al tijden thuis.
Twee maanden geleden, ziet hij de bult werk bij mij in de werkplaats.
‘Zal ik je komen helpen?’ vraagt hij.
Nu is hij al twee maanden bij zijn vader aan het werk.
Hij heeft orde gebracht in mijn chaotische manier van werken.
De achterstand wordt weggewerkt.
Niet meer alles in mijn hoofd, maar keurige werklijsten op de PC.
Zacht klinkt er chill out muziek op de achtergrond.
Krom gebogen, werken we beiden aan een uurwerk.
Enkele klokken, die klaar zijn, hoor je tikken.
Verder is het stil.
Opeens, uit het niets, is Vadje er.
‘Hu-uh’ zegt Nick.