30-10-2020 Fiat 600
Ik kom ’s avonds laat uit Groesbeek gereden.
Mijn meisje en ik hebben weer eens ruzie gehad, niet te zuinig.
Gepikeerd rijd ik naar Wezel, ik heb de brommer van mijn vader geleend, een Honda viertakt.
Met de motor bij het achterwiel, via de Heumenseweg, kom ik Alverna binnen, waar ik de Graafseweg op draai. Bij de Tapijthal draai ik de Havenweg op.
Mijn brommer begint te sputteren, hapert en stopt er helemaal mee.
Stom ding, denk ik. Ben jij ook al op haar hand?
Het probleem is echter simpeler, geen benzine.
Midden in de nacht, alles dicht, wat een gedoe.
Ik begin maar met lopen.
Brommers zijn fijne dingen, maar om er naast te lopen, zijn ze rampzalig.
Voorbij Berco. Dan de Kamerlingh Onnesstraat in.
Daar zit het bedrijf van meneer Timmermans, waar mijn moeder werkt.
Beetje vreemd nissenhutachtig gebouw, zo’n half ronde tunnel.
Ik wil mijn brommer daar stallen en naar huis lopen.
Achter is een fietsenstalling.
Ik loop erheen en mijn oog valt op een groen autootje, een Fiat 600.
Die rijdt op dezelfde benzine als ik, geen mengsmering.
Ik draai de benzinedop eraf en schud de auto op en neer.
Het kotst, aha benzine.
Maar, nu moet het nog in de brommer.
Op schuup rond het terrein.
Ik vind een tuinslang.
Boerenzoon en ex-verkenner, dus een kniep.
75 cm snijd ik eraf.
Leg de brommer op de grond.
Slang in de Fiat.
Aan zuigen, de mond vol benzine, maar te weinig. Het loopt nog niet.
Spugen, hoesten en kokhalzen.
Nog een keer.
De benzine stroomt. De slang in de tank en hoppa.
Es ge oe egge nie kunt helpen, bende gen knip veur oe neus werd.
Aldus het orakel, mijn moeder.
Even de zooi opruimen.
Starten. Ja hoor. Ik kon naar huis.
De volgende ochtend vertel ik mijn belevenis aan mijn moeder.
zij op haar beurt aan meneer Timmermans.
Als ze in de avond thuis komt, zegt ze: “Nu je de benzine al hebt, mag je de rest van de auto ook hebben. Je mag hem gratis ophalen.”
Samen met mijn moeder, haalde ik hem op.
Bij daglicht was het opeens een andere auto geworden.
Een matte, bruine kleur overheerste het oorspronkelijke groen.
Binnen in leek het de auto van Fred Flintstone.
Je kon overal door de bodem heen kijken.
De passagiersstoel leek te zweven.
Maar, hij startte meteen.
Thuis aangekomen en na een grondige inspectie, wist ik meteen: dit vergt al mijn creatieve vaardigheden.
Bij Hormes bouwmaterialen, op de Passeweg, haalde ik steengaas en snelcement. Racofix, twee emmertjes.
Bij een automaterialenzaak zwarte tectyl.
Thuis aangekomen, haalde ik de stoelen eruit en legde een laag jute over de gaten, daarna steengaas en smeer de de hele boel af met snel cement.
De volgende dag, na uitharding, maakte ik alles zwart met tectyl.
Stoelen erin.
Zag er perfect uit.
De buitenkant had ik ook enigszins toonbaar gemaakt.
Tijd voor een proefrit.
Mijn broer en zus, de enige brildragers, mochten mee.
Alles ging prima.
Er waren wel wat typische dingetjes; als je optrok, leek het of de auto langer werd.
Alsof de achterkant vertraagd reageerde en, als ik remde, kwamen de stoelen een klein beetje omhoog. Maar verder niks.
“Maak eens een paniekstop” zei mijn broer.
Met alle kracht ramde ik op de rem.
Ik had het stuur vast, maar mijn broer en zus zweefden in de ruimte.
Veiligheidsgordels had nog niemand van gehoord.
Ze vlogen allebei met volle kracht tegen de voorruit, die hield het, maar de brilletjes waren allebei aan diggelen.
Het was een onooglijk mormel, mijn Fiat, maar hij liep altijd.
Een half jaar later, met een losse cassetterecorder op de voorbank.
Mick Jagger vertelt mij: “you can’t always get what you want”.
Ik rijd terug van Groesbeek naar Wezel.
Het regent binnen en buiten.
Het is uit.
Definitief.
We hebben het geprobeerd, ik was hopeloos verliefd, maar het werkte niet.
Deze keer geen ruzie.
Een laatste kus. “Dag meisje”.
Dag moeder van de kinderen.
Mijn betraande ogen letten niet goed op.
Een natte weg en een bocht in het bos.
Ik slipte en kwam op kop tussen de bomen tot stilstand.
Alle ruiten waren kapot.
De ruitenwissers zwiepten nog op en neer.
Zelf was ik ongeschonden, geen krasje.
Maar wat nu? Ik zat twintig kilometer van huis.
De kans, dat ik met iemand mee mocht liften naar Wezel, was miniem.
Terug naar Groesbeek?
Ik overwoog mijn mogelijkheden.
Er zat niets anders op, ik ging terug.
Het huis was donker.
Geen steentjes deze keer.
Ik mocht overnachten.
Geen warm bedje, maar alleen op de bank.
De volgende morgen gingen we naar het plaats delict, je wist niet wat je zag.
De politie was er ook.
Omdat de auto op de kop lag, zag je wat een verschrikkelijk wrak het was.
De bodem was een grote gatenkaas.
Mijn reparatie was helemaal verpulverd.
De accu en mijn hoed zijn al uit het wrak gejat.
“Was er nog een voertuig bij betrokken?” vraagt een agent.
“Nee, hoezo?” vraag ik.
“Waar komt al dat steenpuin dan vandaan?”