20-12-2020 De Eerste
Het is 1984.
We wonen drie jaar in Malden.
We zijn nooit met kinderen bezig geweest.
Het zijn leuke minimensjes, dacht ik altijd, maar wel bij een ander.
We deden maar wat om het te voorkomen, soms de pil, dan weer condooms,
soms tartten we het ongeluk, de blanke sabel.
Opeens is mijn prinses zwanger.
We aanvaarden het meteen.
Er worden gevoelens wakker.
Het vaderschap, ik had er nooit over nagedacht.
We krijgen nestdrang, de kinderkamer.
Een klein, leeg ledikantje.
Ik timmer een commode.
Vrolijke kleurtjes.
De buik van mijn prinses groeit.
Alle stapjes doorlopen we.
Echo’s, het kloppende minihartje.
De eerste schopjes.
Ik zal nóóit ervaren hoe dat is, beweging in je,
van iets wat niet van jezelf is.
De eindeloze discussies over een naam.
Uiteindelijk zijn we het eens, Stijn of Lina.
Zwangerschapsgym, mee puffen.
Alles gaat voorspoedig.
Bij de echo’s geven we door dat we het geslacht niet willen weten.
Het moet een verrassing blijven.
Zeven maanden op controle.
Dr. Hein, de gynaecoloog, waar mijn prinses onder behandeling is.
Hij is niet tevreden.
De baby groeit niet goed.
Ze moet meer rust houden en er komen vaker controles.
Na acht maanden wordt mijn vrouw opgenomen in het Radboud ziekenhuis.
Afdeling verloskunde.
Volgens de echo’s is haar placenta te klein,
waardoor de baby te weinig stoffen om goed te groeien binnen krijgt.
Na een week, ze is nu ongeveer achtendertig weken zwanger,
er is geen vooruitgang.
Ze besluiten in te grijpen.
Via een infuus krijgt ze weeën opwekkende middelen toegediend.
’s Morgens om acht uur beginnen ze.
Ik zit naast haar bed en zie hoe onbestuurbare oerkrachten bezit van haar nemen.
Alles, wat rondloopt, is zo geboren.
Toch weet ik niet wat ons overkomt.
De heftigheid, de krachten, de pijn, het verzet.
Om twaalf uur zijn de weeën zo kort na elkaar dat ze naar de verloskamer gaat.
Ze wordt aan allerlei apparatuur aangesloten.
Een band op haar buik, die de harttonen van de baby registreert,
maar ook hoorbaar maakt.
“Zwoeis, zwoeis, zwoeis” klinkt het, alsof er een onderzeeër rondvaart.
Een assistent is bij ons om de boel in de gaten te houden.
Ik zie op een monitor dat de hartslag van de baby tijdens weeën terugzakt,
van honderdzestig naar zeventig.
Ik kijk de assistent vragend aan, hij haalt zijn schouders op.
Even later komt Dr. Hein erbij, hij schrikt.
Alle alarmbellen gaan af.
In een mum van tijd is de kamer gevuld met witte jassen.
De baby moet er meteen uit.
Het zal een normale bevalling niet overleven.
Het wordt een keizersnede, zegt Dr. Hein tegen me.
Ik vraag of dat met een ruggenprik kan.
“Nee, daar is geen tijd voor” zegt hij.
“Algehele narcose” zegt hij “en snel”.
“Ik wil daar wel bij zijn” zeg ik.
“Het is ons eerste kind, mijn prinses is onder narcose.
Als ik er dan niet bij ben, zien we geen van beiden de geboorte”.
“Dat is zeer ongebruikelijk” is zijn antwoord.
Hij geeft een ingang.
“Het kan dus wel?” vraag ik.
Hij heeft duidelijk geen zin en tijd voor deze discussie.
“Ja” zegt hij, “als u erop staat.”
“Ja, ik sta erop” is mijn antwoord.
“Maak hem klaar” zegt hij tegen een zuster.
Ik word in operatiekleding gehesen.
Om kwart voor één rijdt mijn prinses met een gevolg van een stuk of acht personen,
in operatie gestoken kleding, de operatiekamer in.
Dan gaat het snel.
Met een masker wordt ze onder narcose gebracht.
Allerlei apparatuur wordt aangesloten.
Haar bolle buik wordt bruin gemaakt.
Ze trekken haar hoofd naar achter.
Een dikke slang verdwijnt in haar keel.
Ik sta plaatsvervangend te kokhalzen.
Haar ogen zijn open, maar omdat ze niet meer knippert, zien ze er mat uit.
Ze lijkt wel dood.
“Had ik dit wel willen zien?” denk ik bij mezelf.
Intussen krijgt ze een grote snee op haar buik.
Geen bikini snee, maar een grote, verticale jaap.
Het laatste stukje knippen ze.
De baarmoeder wordt geopend.
Met de hand werd ingegaan, lees ik later in het operatieverslag.
de baby wordt eruit getild.
Om vier voor één is de geboorte.
Elf minuten heeft de hele ingreep geduurrd.
“Een meisje” zegt Dr. Hein.
“Welkom” zeg ik.
Hij geeft ons kind aan een zuster, die gebaart me mee te komen.
Ik kijk nog een keer om.
Ik zie mijn vrouw, de buik open.
De ogen mat, de slang in haar keel.
Al die mensen om haar heen.
“Gaat het, meneer Willems?” vraagt de zuster.
Ik loop haar achterna.
We verlaten de operatiekamer.
Een kinderarts onderzoekt de baby.
Ze weegt nog geen twee kilo.
Achttienhonderdveertig gram.
Maar alles is verder goed.
Dysmatuur, voldragen, maar niet volgroeid.
Na een kwartiertje ligt ze in een klein plastic bakje,
klaar om naar de couveuse te gaan.
Een zuster vraagt nog wat gegevens.
Even later ligt er een kaartje op haar bakje.
Er staat met grote letters LILA WILLEMS.
Ik zeg tegen de zuster, die de nieuwbakken vader niet goed verstaan heeft:
“ze heet geen Lila, maar Lina”.
Welkom Lina.