17-07-2021 Benauwd
Het is zondagavond, ergens in de negentiger jaren.
Ik ben met mijn prinses naar de film geweest, Karakter,
naar het boek van Ferdinand Borderwijk.
De film heeft zo’n beklemmende sfeer.
De macht van deurwaarder Drevenhaver.
Ik was de hele dag al niet echt goed van pas,
de film deed er geen goed aan.
Eenmaal thuis op bed, kon ik niet slapen.
Als ik zat, ging het nog, maar wanneer ik ging liggen,
werd ik steeds overvallen door een vreemd, angstig gevoel.
Een soort paniek overviel me.
Angstig en het gevoel dat er geen zuurstof op onze slaapkamer was.
De hele nacht werd ik achtervolgd door deurwaarders.
Verschrikkelijk norsige mannen, aan wie het geen ontkomen was.
De volgende morgen was ik geradbraakt.
Ik was niet ziek en toch voelde ik me zo slecht.
Ik hapte naar lucht.
De dag hing als een donkere, loodzware last over me.
Mijn hart ging tekeer, alsof er meters gemaakt moesten worden.
Ik voelde mijn pols, honderdtachtig slagen telde ik in een minuut.
“Bel de huisarts” zei mijn prinses. “Dit is niet goed.”
“Ah, is morgen weer over joh” zei ik.
Mannelijke artsenvrees, he?
Je gaat ’s morgens met een ingegroeide teennagel
en ’s avonds zit je vol uitzaaiingen.
De volgende dag was het niet over,
omdat ik op bed niet kon slapen,
had ik de nacht zittende op de bank doorgebracht.
De eenzaamheid en verwardheid van de nacht,
de kleine wereld van de schemerverlichte huiskamer.
Ik wist: dit is niet goed, mijn pols was nog steeds over de honderdvijftig.
Om tien uur kon ik bij de huisarts terecht.
Hij luisterde, klopte, trok bedenkelijke gezichten,
maar wist het ook niet.
De pols was inderdaad veel te hoog,
ik zag er asgrauw en mager uit.
Jarenlang hadden nicotine en alcohol hun sporen ook achter gelaten,
maar nu opeens dit verhaal. Hij twijfelde.
“Misschien toch even een reumatoloog laten kijken”, zei hij.
Ik had al jaren reuma en was onder behandeling.
Hij belde en maakte een afspraak voor me.
’s Middags kon ik terecht.
De reumatoloog was niet onder de indruk.
Geen reuma gerelateerde klachten,
dan doen ze het luikje dicht.
“Ik heb al drie dagen een pols van over de honderdvijftig” zei ik.
Hij luisterde even met duidelijke tegenzin.
“Jonge jonge” zei hij, “daar wordt hard gewerkt.
Tja, ja ach, misschien toch maar een hartfilmpje maken”
zei de man, die ik daarvoor trouwens nog nooit had gezien.
Hij had meer aandacht voor mijn dossier op zijn PC dan voor zijn patiënt.
Hij belde met cardiologie.
Ik mocht komen.
Filmpje was niet goed.
En ja hoor, wat ik had voorspeld.
’s Morgens benauwd, ’s avonds op de hartbewaking.
Hartfalen en decompensatie.
Mijn longen zaten vol vocht, ik moest gedraineerd worden.
Ik zag een scène van Jan Wolkers, waarbij een doodzieke man op bed ligt.
Onder het bed staan emaille schaaltjes, waar lekkend vocht in drupt.
Maar het ging iets anders.
Een klein tabletje en hoppa,
elk kwartier toverde ik een tot de rand gevulde urinaal onder de dekens uit.
De wondere wereld van de moderne geneeskunde.
Geen middeleeuwse piskijkers meer,
hoewel ze wel alle lichaamsvloeistoffen tegen het licht houden.
Het was een komen en gaan van witte jassen, stethoscopen, naalden, zusters.
Er werd een echo van mijn hart gemaakt.
In een schemerdonker kamertje lag ik op mijn zij, met ontbloot bovenlijf.
Een dokter zat op het bed achter me.
Zijn hand beweegt een soort computermuis over mijn borst,
die hij eerst vol gel had gesmeerd.
Hij duwt en draait en tovert een gekleurd, bewegend plaatje van mijn hart op een scherm.
Als ik vraag wat we zien, merk ik dat hij zijn gespecialiseerde kennis niet met leken wil delen.
Mijn gedachten dwalen af.
Ik ben mager, ik voel de muis over mijn ribben glijden.
“Hoe zou dit bij Dolly Parton gaan?” dacht ik.
Ik glimlachte bij de gedachte.
“Waarom lacht u?” vroeg de witte jas.
“Ik ga mijn kennis ook niet delen” dacht ik.
“Oh, binnenpretje” zei ik.
Hoewel iedereen moeite deed om me de ernst van de zaak te laten inzien,
had ik zelf meer het gevoel dat het een tijdelijk ongemak was, waar ik even doorheen moest.
Ik deelde mijn kamer met een oude boer uit Heumen en een lasser van Molukse afkomst.
Ze lagen ook vierentwintig uur per dag aan de hartmonitor.
Aan hun verhalen te horen, waren ze er slecht aan toe.
De boer was in zijn groentetuin, toen hij neer zeeg.
De in allerijl gealarmeerde arts constateerde een hartstilstand.
Met de traumahelikopter werd hij naar het ziekenhuis gebracht.
Hoewel hij zich niets herinnerde, was het overduidelijk spectaculair.
De lasser vertelde, aangedaan met zachte stem, dat het bij hem ook kantje boord was.
Met gillende sirenes was hij naar de eerste hulp gebracht.
Hij had ook zijn eigen medicatie meegebracht,
wat hij alleen innam als er geen witte jassen waren.
Het zat in een bruin heupflesje.
“En Henk”, vroegen ze. “Hoe ben jij hier gekomen?”
“Ik?” vroeg ik.
Gewoon.
Op de fiets!!!