Het is bijna kermis.
De droomwereld van drukte.
Opgewonden kinderharten.
Harde muziek met effecten.
De swing mill, de botsauto’s.
Suikerspin en vers gebrande suikerpinda’s.
“Winnen, winnen, winnen maar. Steeds maar winnen.
Met een beetje moed en courage, haalt u de mooiste prijzen uit onze etalage”
schalt het uit speaker.
Pubergrieten opgemaakt, met petticoat en tasje, en hoe lekker ze roken.
De mysterieuze vrouwenwereld, waar je alleen nog maar van kon dromen.
Maar eerst moest er verdiend worden.
Piepers rapen.
Rijen schooljeugd, op handen en voeten kruipend over een aardappel akker.
Grote en kleine piepers in een aparte mand.
Twee manden, dan had je een kist vol.
Uitbetaald werd je per kist.
Ik kende het al van heel jong.
Thuis hadden we ook altijd aardappelen.
Ze hadden verschillende namen: erpel, èrrepel, piepers.
Mijn moeders zussen kwamen bij ons thuis meehelpen met de oogst.
Met de trein kwamen ze aan op het station in Wijchen.
Mijn vader haalde ze op met paard en wagen.
Een gekrakeel van jewelste in de keuken.
Na de koffie gingen ze naar de kamer, wij mochten niet mee.
Kleding werd uitgewisseld en gepast.
Als je per ongeluk de deur toch opende en je keek naar binnen, zag je een wonderlijk tafereel.
Allemaal vleeskleurige step-ins en corsetten, met dezelfde kleur linten bij elkaar gehouden.
Wit dooraderd vlees prulde er onderuit.
Daarna met z’n allen naar het land, mijn vader deed de aardappels met de riek uit.
Strung voor strung wipte hij een pol eruit.
Met de punt van een tand wipte hij de achterblijvers, zonder beschadigingen, bij de rest.
Een stukje handvaardigheid, waar ik jaloers op was.
Pol voor pol een monnikenwerk.
De tantes op handen en voeten er achteraan.
Uit de nieuw aangeschafte transistor radio zingt Anneke Grönloh, over brandend zand en ene Rico.
De wereld was volmaakt voor een tienjarige.
Al zag ik wel op tegen de step-ins, vooral de kleur.
Later raapten we bij de boeren in de buurt.
Geliefde adressen waren de “De Van der Aa’s” in Wezel en Grad Hopman in de Woezik.
Langzaam vooruit kruipen jong en oud door elkaar, nieuwtjes en moppen uitwisselen.
Eén mop is me altijd bij gebleven, verteld door Gradje Geurts.
Hij ging als volgt, in dialect natuurlijk:
Er kwaam unne kerl bij dun dokter, wà.
Hij kon ginne harde mer kriege.
“Hier hèdde gij tien pillekus wà”, zèj dun dokter.
Vijf daagguh twee pillekus per dag.
Dieje kèrl kwaam thuis wah en docht:
“Hè, wà zin diejuh dokter ok alwir? Oh ja, twee daagguh vijf pillekus.”
Hij flikkerde vijf pillekus in de soep wà en wà denkte?
Alle vermicelli stond recht op in de soep.
De grote dag was aangebroken.
Zondag, Wijchense kermis.
De hele familie uit Geffen was er.
Allemaal aan tafel, de keuken vol, sigarenlucht, gelach, borreltjes, advocaatjes.
Zondagse soep.
Daarna soepvlees met mosterd en tafelzuur.
Hoofdgerecht.
Grote stukken wit, mals fricandeau wat je nooit meer ziet of proeft.
Diverse soorten groenten uit vader’s groentehof.
Erpel, ook van onszelf.
Russische bergen als toetje.
Heel even bestond de hemel op aarde.
Om twee uur naar de kermis.
Fiets stallen bij Jan Moors.
De kromme elleboog door en je liep tegen een wereld van klank en kleur,
van herrie en sensatie.
Winnen, winnen, winnen maar.