01-09-2020 Dienstplicht 1970
Er ligt een brief voor mij.
Ministerie van defensie.
Oproep om gekeurd te worden.
Ik denk rond 1969.
Het is volop hippietijd. Ik heb een grote bos krulhaar.
Ondanks dat we onze unieke persoonlijkheid wilden laten zien, zagen we er toch allemaal hetzelfde uit. Mijn bos haar wat zo groot dat ik in Wijchen de bijnaam Sponzekop had gekregen.
Het was de tijd, waarin militairen niet de oplossing waren voor de wereldvrede. Love not war. Dagelijks werden we overspoeld met de gruwelbeelden van de Vietnamese oorlog.
De napalm bombardementen. De body Bags. De oorlog in al zijn gruwelijkheden.
Ik was de derde zoon in ons gezin. Eigenlijk hoefden alleen de eerste twee maar hun dienstplicht te vervullen, maar Jan kwam door zijn handicap niet in aanmerking en Jos, die ontzettend graag wilde, werd buitengewoon dienstplichtige wegens overschot. De Boomers.
Ik wilde absoluut niet, maar moest wel iet bedenken. Er waren uitzonderingen. Je kon weigeren, maar dan moest je van goeden huize komen, anders kreeg je S5 en ging je naar Veenhuizen. Dit was een gevangenis met mede weigeraars, bewaakt door militairen. Leek me geen ideale oplossing.
Geloofsbezwaren kon ook, maar als aanhanger van het katholieke geloof, die te vuur en te zwaard de wereld hadden bekeerd, daar trapten ze ook niet in.
Misschien overtuigd pacifist. “Zo Henk, jij bent tegen elke vorm van geweld?” Ik hoor het de keurmeesters al vragen. Je komt thuis en een vreemdeling is je zus aan het verkrachten en dan zeg jij: “Ho ho, wilt u daarmee ophouden?” Of sla je erop los? Geen geweld zei je, toch?
Homofilie, daar werd je ook op afgekeurd. Ik had al gehoord van jongens, die met een roze kanten slipje naar de keuring gingen, maar toch goed werden bevonden om een geweer te hanteren. Nee, het moest veel subtieler. Dat ik niet wil, speelt geen rol. Zij moeten mij niet willen, dat is de truc. Ik had mijn plan.
De dag was aangebroken.
Er zat bij de oproep een retourtreinkaartje Wijchen / Utrecht / Wijchen.
Om half acht stond ik op de trein te wachten.
Naast mij stond Ferry Duits. Ik kende hem. Hij had twee jaar bij mij op de lagere school in de klas gezeten. We waren niet bevriend, maar gingen toch bij elkaar staan. We raakten aan de praat, drie Wijchense jongens stonden vlak bij ons, ze moesten ook gekeurd worden.
Al snel werden Ferry en ik een beetje gejend. Ik maalde er niet zo om, maar Ferry, dat wist ik, die moest je niet uitdagen. Twee minuten en een bloedneus kostte het.
Hoewel ik moet toegeven dat mijn aandeel erg minimaal was, ik had wel een dreigende houding aangenomen, maar daar heb ik nog nooit iemand mee geïmponeerd. Wij waren ongeschonden. Defensie, toch? Op weg naar de grootste vechtclub van Nederland, op naar Utrecht.
Eerst een lichamelijke keuring. Lengte, gewicht, oren, overal hetzelfde. Op je eigen hand blazen en een vreemde hand om je ballen. Daarna een soort intelligentietest.
Toen kwam het gesprek met een vertrouwensarts, mijn toneeltje kon beginnen.
De arts keek me al meteen geringschattend aan.
“Gaat u zitten.” “Ja, meneer” zei ik.
“Ik weet niet goed hoe ik u dit moet vertellen, ik wil ontzettend graag in dienst, een goed getraind leger is onontbeerlijk in deze koude oorlogstijd. Ik heb homofiele gevoelens, dat weet ik, maar ik wil daar absoluut niet aan toegeven. Ik weet dat bij defensie homofilie niet als wenselijk gedrag wordt gezien. Voor mij is er geen enkel bezwaar om me aan de gedragsregels aan te passen. Ik ben erg gemotiveerd. Ik vertel u dit in vertrouwen, ik wil ook liever niet dat hier een aantekening van wordt gemaakt.”
Hij stelde nog een paar niet ter zake doende vragen. Een half uur later stond ik buiten de poort met een gestempeld document ‘voorgoed ongeschikt’. Mission accomplished. Ferry werd overigens wel een goede militair.