21-03-2021 Logeren
Het is 1959, ik ben 8 jaar.
Ik kijk hartstikke scheel, klein blond krullenkopje en praat geen Wijchens, maar Geffens,
het Brabantse dorp waar mijn moeder vandaan komt.
Ik was de lieveling van een jongere zus van mijn moeder, tante Doortje,
een wulpse, blonde Rubens tante.
Het was bijna kerst en ik mocht bij haar tijdens de feestdagen logeren.
Ik had, van mijn eerste heilige communie, een matrozenpakje met een wit bloesje, marineblauw jasje en broek, opgerolde baret op de schouder,
door gepoetste messing knoopjes met een ankertje erop.
Ik was er ontzettend trots op.
Met mijn pakje aan en een koffertje, werd ik in Wijchen op de trein richting Oss gezet.
De conducteur werd ingeseind, ik reisde alleen.
Er was maar één tussenstop in Ravenstein.
Volgend station was Oss, waar ik uitstapte, maar tegelijk ook heel erg twijfelde.
Ik herkende niets. Het fluitje van de conducteur klonk, ik stapte vlug weer in.
Richting Den Bosch.
Er was ook een conducteurswissel geweest, de nieuwe wilde mijn kaartje zien.
Hij keek me met gefronste wenkbrauwen over zijn bril aan en zei,
wat ik nooit zal vergeten, maar toen niet snapte:
“Ik heb het idee dat deze zeeman op de verkeerde boot zit.”
Hij nam me onder zijn hoede en zorgde dat ik in Oss kwam.
Daar moest ik de bus naar Geffen nemen.
Mijn moeder had verteld welke bus ik moest nemen en tegen de chauffeur moest zeggen
dat ik de zoon van Truus Willemse was en dat ik naar ons Door moest.
Hoewel er geen halte was, zette de chauffeur mij keurig voor de deur af en
salueerde toen ik de bus verliet.
Alles ging op hoop van zegen, we hadden geen telefoon, er was totaal geen controle,
maar het logeren vond ik geweldig. Alle aandacht ging naar mij.
Wij hadden een zinken teil, waar we om de beurt in moesten.
Tante Door had een badkamer met ligbad, waar ik in mocht.
Met een klein dienblaadje in haar hand en een handdoek over haar arm,
kwam ze vragen of meneer nog iets nodig had.
Ik mocht mee naar de nachtmis, in een kerk, waar ik niet uitgekeken raakte,
zoveel pracht en praal. Met oud en nieuw opblijven tot middernacht,
ze hadden zelfs sterretjes vuurwerk voor mij gekocht.
Ze nam me mee op de fiets naar Megen, naar de privékapel van de slotzusters.
Een non lag, voor in de kapel, plat op haar buik op de grond.
Hardop zong ze iets Latijns en ondertussen sloeg ze zich met touw met knopen op de rug.
Om de indrukken te verwerken, kreeg ik midden in de winter een ijsje.
De broer van ome Tinie, haar man, was melkboer, nog met kar en paard.
Met hem mocht ik een dag mee melk venten.
Overal waar we kwamen: “Zedde gij de zoon van Truus, jonge?
Be ja, ge lekt er ok zuiver op. Hoe hette gij? Luste gij un snuupke, menneke?
Kik is, un pepermuntje, junkske.”
Op het eind van de dag, kreeg ik als knecht van de melkboer een dubbeltje.
Er was een klein grutterswinkeltje.
Mieke was de uitbaatster, daar kocht ik van mijn geld één sigaret en een reuzen kauwgombal en had nog geld over.
Ik kreeg er een vouwkartonnetje bij met vijf lucifers.
De logeerpartij liep bijna ten einde.
Op een avond moesten ze even weg.
“Durf je een uurtje alleen te blijven?”
Eigenlijk niet, maar dat durfde ik niet te zeggen.
Ze vertrokken. Ik bleef achter met een boek vol Russische sprookjes,
mijn lievelingsboek vol enge verhaaltjes.
Na tien minuten hoorde ik geluiden.
Liep er iemand boven? De schrik sloeg me om het hart.
Dat had ook invloed op mijn darmen,
van het ene op het andere moment moest ik verschrikkelijk poepen.
De WC was inde hal, ik opende de haldeur en zag meteen grote bewegende schaduwen door het matglas van de voordeur.
Meteen de deur weer dicht, nog angstiger en nog meer hoge nood.
Ik zocht een krant, trok mijn broek omlaag en legde een keurig keuteltje op de voorpagina.
Kijk, dit is pas echt het laatste nieuws.
Maar ja, wat nu? Ik kon dat niet zo laten liggen en voor geen goud ging ik de hal nog in.
Opeens had ik een idee, de kachel.
Zo gezegd, zo gedaan.
Na een tijdje kwam tante Doortje terug.
“Alles goed gegaan, jonge?” vroeg ze.
“Wat ruik ik toch?” vroeg ze.
“Ja” zei ik, “ik dacht ook al iets te ruiken.”
Ze opende het deurtje, de krant was verbrand en mijn keuteltje viel niet op tussen de gloeiende kooltjes.