25-03-2021 De kachel 1964
De carnaval naderde, mijn vader zit in de raad van elf.
Mijn moeder heeft een clubje met de collega vrouwen van de raadsleden.
Op een zondagmiddag moeten ze beiden naar een vergadering.
Het komt niet vaak voor dat ze beiden weg zijn.
Mijn oudere broer Jos is er ook niet.
Ik ben de volgende eerst verantwoordelijke.
Ze blijven een paar uurtjes weg, mijn opdracht was:
zorg dat ze (andere kinderen) de tent niet slopen en, nadrukkelijk, houd de kachel aan.
We stookten hout in onze keukenkachel en dat moest regelmatig aangevuld worden.
Februari en het vroor een paar graden.
We gingen op in ons spel, tot ik in de gaten kreeg dat het wat fris werd in huis.
Oh oh de kachel, van boven af kon je met een pook wat ringen optillen
om in de kachel te kijken.
Onderin gloeide het nog een beetje, maar hij was bijna uit.
Vlug gooide ik er een paar blokken op, maar het was al te laat, er gebeurde niks.
Ik moest iets bedenken om het vuur weer aan de gang te krijgen.
In het bakhuis stond een weckfles benzine,
waar mijn broer Jos zijn brommer carburateur mee had schoongemaakt.
Ik nam de fles mee naar de keuken, maar bedacht nog
kachel en benzine is misschien toch niet zo’n goede combinatie.
Ik zette de fles op het aanrecht en doopte een stuk hout in de fles,
liep naar de kachel en tilde met mijn andere hand de ringen op.
De vlammen sloegen omhoog .
In mijn korte afwezigheid, hadden de blokken toch vlam gevat.
Het stuk hout, wat ik in mijn hand had, vloog gelijk in de fik.
Ik schrok daar zo van, dat ik in paniek het brandende stuk hout in het aanrecht gooide,
maar daar stond de weckfles.
Het was een voltreffer, de fles spatte uiteen.
Een inferno in het gutgat (de gootsteen).
Binnen een mum van tijd brandde niet alleen de kachel, maar ook het hele aanrecht.
Vanaf het gutgat liep een stukje loden pijp door de muur naar buiten,
waar normaal het afvalwater in een open goot naar een zinkput liep.
Nu liep er een brandend benzinespoor op de stoep door de sneeuw.
Jeroen Bosch zou het bedacht kunnen hebben.
Binnen kropen de vlammen langs de gordijnen omhoog.
Boven het aanrecht zat een houten, kraaldelen betimmering.
De lichtgroene beschildering begon al blazen te vertonen door de hitte.
Met handdoeken en lappen kregen we het ternauwernood geblust.
De keuken vol zwarte rook en een geblakerde wand.
De stoep brandde nog steeds.
Daar kwam mijn moeder op haar Sparta aangereden.
Een slechter welkom thuis mam had ik niet kunnen verzinnen.
Ik heb haar daarna nooit meer zo verschrikkelijk kwaad gezien.
Voor mijn flink verbrande duim toonde ze geen enkel medelijden.