03-04-2021 Pasen
De goede week.
De moord op Jezus.
In mijn lagere schooltijd, de jaren vijftig, was alles zwart wit,
of is mijn herinnering gekleurd.
Palmzondag, daar begon het mee.
Jezus, zijn intocht in Jeruzalem.
Op een ezeltje zit hij, altijd een raar gezicht als een volwassen man
op een ezeltje zit.
De benen zijn te lang, hij moet ze optrekken, anders slepen ze over de grond.
Beetje het idee van een volwassene op een paardje in de draaimolen.
De menigte zwaaide wild enthousiast met palmtakken.
Die hadden we in de Woezik niet.
In plaats daarvan buxus takken.
Manden vol.
Die werden door de pastoor gezegend.
Een kruisteken en wat geprevel, het wonder was geschied.
Eén zo’n takje thuis achter een kruisbeeld gestoken,
je kon de brandverzekering opzeggen.
Geen enkele bliksem kon je nog treffen.
We hebben ook nooit geen brand meer gehad, echt niet.
Ja, één keertje, dat heb ik in een vorig verhaal verteld.
Daar had Jezus niks mee van doen.
Benzine, ja dat is de goden verzoeken.
We hadden meer van dat soort rariteiten.
In de kelder stond, stoffig op een plank, een fles wijwater.
Nooit geweten wat je ermee moest doen.
Misschien net als bij wijn; hoe ouder, hoe beter.
Bewaren dus.
Was Palmpasen nog een beetje een jubelfeest,
dat was nu voorbij.
De trieste, goede week begon nu echt.
De aanloop naar de barbaarse moord.
De volgende traditie was witte donderdag, het laatste avondmaal.
Als teken van nederigheid, waste Jezus de voeten van zijn twaalf leerlingen.
Vierentwintig voeten, dus de laatste zal wel een lekker bekske water gehad hebben.
Maar, het gaat om de symboliek.
In de Woezik niet anders, mijn vader speelde ook een aantal malen voor discipel.
Op een afstand zagen we hoe de pastoor op zijn knieën mijn vaders voeten waste.
De voeten waren vooraf al grondig gewassen en gepedicuurd, natuurlijk.
Je kon daar niet met dropjes tussen je tenen gaan zitten.
Witte donderdag dankt zijn naam aan het afdekken van kruisbeelden met een witte doek,
wit staat daarbij voor vreugdevol en heilig.
In mijn herinnering waren de doekjes in de Woezik paars, ik denk als teken van rouw.
Misschien had Koosje, de pastoorsmeid, niks anders voor handen.
Na witte donderdag, goede vrijdag.
De macabere sterfdag, de wrede kruisiging.
Om negen uur hangt hij aan het kruis.
Om twaalf uur wordt het donker op de wereld, om drie uur geeft hij de geest,
met de woorden: “het is volbracht”.
De voorhang van de tempel scheurde.
We zaten met de hele school in de kerk,
echt wel doordrongen van de ernst van de zaak.
Een sobere kerkdienst, stilte, om drie uur rinkelden de schellen.
De kerkklok luidde in een dodemans ritme.
Heel de christelijke wereld was met droefheid geslagen.
Eenmaal thuis, sloeg de stemming om.
Genoeg devotie, over tot de orde van de dag.
Na goede vrijdag, stille zaterdag.
De dag voor Pasen.
De keuken vol lekkere geuren, gebak in de oven.
Soep op de kachel.
Alles werd voorbereid voor twee feestdagen.
Het lijden maakte plaats voor de spanning van Pasen.
Niet een gewoon feest, maar het Hoogfeest.
Na stille zaterdag, Paaszondag.
Onze paasbeste kleren, naar de hoogmis.
Het huis vol ooms en tantes.
Eau de cologne, vermengd met sigarenlucht.
Borrelglaasjes met een lepeltje en een restje suiker.
Gauw oplepelen, als ze niet keken.
Het grote paasdiner.
Vijf of zes gangen, alles overvloedig.
Een Wezels bachanaal.
Na de corpulente maaltijd, gingen de meeste een dutje doen.
In alle kamers lagen mensen, gekleed te slapen.
Sommige in een luie stoel.
“En guh houd oe gemak”, was de boodschap, die we mee kregen.
Stil zijn dus.
Om zes uur avondeten.
Onbeperkt eieren eten, zoveel als we verdragen konden.
Enkele familieleden bleven overnachten.
Kermisbedjes werden er gemaakt.
Het was druk, rumoerig, maar bovenal ontzettend gezellig in huis.
Onze boerderij, voor mij toen nog het middelpunt van de wereld.
Eerste Paasdag.
Als ik mijn ogen sluit, ben ik er weer.