Van Ernie Drissen kreeg ik het estafettestokje van het Gouden Toetsenbord doorgegeven.
In het onderstaande verhaal probeer ik wat over mezelf te vertellen, eerst kort in meer algemene zin, daarna in de vorm van onderwerpen die mij vooral bezighouden en –hielden.
Mijn naam is Nic Bakker. Ik ben geboren in 1948 in de Brabantse Peel, in Deurne. Sinds 2013 ben ik met pensioen. Ik ben getrouwd met Marianne en we hebben een zoon en een dochter die in Utrecht respectievelijk in Leiden wonen. Een groot verdriet dat we als gezin met ons meedragen, is het overlijden van onze tweede dochter in 2001, op 22-jarige leeftijd. We hebben 3 kleinkinderen, in leeftijd variërend van enkele maanden tot 10 jaar.
Wij wonen sinds 1983 in Wijchen, in een van de eerste huizen die in Wijchen-Zuid zijn gebouwd. Met Wijchen zijn wij uiterst tevreden. Groot genoeg om van de nodige voorzieningen te profiteren, klein genoeg om te genieten van een nog dorpse gezelligheid.
Een van de leukste dingen in mijn leven is reizen, de wereld verkennen. De drang om van alles te zien en te beleven op de vreemdste plekken ontstond al vroeg. Als kind las ik al alles wat ik onder ogen kreeg, het liefst over verre landen. Ik nam me heilig voor om al die plaatsen ooit te gaan bezoeken. Dat werd alleen nog maar versterkt toen ik op het gymnasium kennis nam van allerlei boeiende (meestal oude) culturen, zoals die van Rome en Athene, van Egypte, Mesopotamië, Inca’s, Maya en Azteken. Hoog op het lijstje stond dan ook een bezoek aan klassiek Europa, aan Afrika, Mexico en de piramiden. De boeken van Jules Verne voedden mijn fantasie, ik verslond de albums van Kuifje die ik zó vaak las dat ik hele stukken uit mijn hoofd kende. Als ik die plaatjesboeken nù bekijk, zien ze er best wel wat ouderwets en oubollig uit, maar de wereld is dan ook sinds de jaren ’50 behoorlijk veranderd… Praktisch alle landen die ik wilde zien, heb ik op dit moment bezocht, en zelfs meer dan die. Het continent Australië heeft mij – tot verbazing van veel vrienden en kennissen – nooit zo getrokken als de andere bestemmingen. De lange vliegreis speelt daarbij ontegenzeglijk ook een grote rol. Waar ik overigens wèl van baal, is dat het er nooit van gekomen is om landen als Iran (het oude Perzië, toch de bakermat van alle beschaving) en Afghanistan te bezoeken; vanwege de onrustige en onveilige situatie daar waren dat tot nu toe te riskante bestemmingen.
Een ideale reisgenote vind ik in mijn vrouw Marianne. Niet alleen is zij, net als ik, geïnteresseerd in reizen en vreemde bestemmingen, ze heeft er ook veel verstand van: als voormalig bibliothecaris is ze erg belezen en ze maakt er een bijna professionele sport van om alle reizen zelf voor te bereiden en tot in detail te organiseren. Zij heeft ook een gedegen opleiding tot reisleider gevolgd en heeft enkele jaren als vrijwilliger reizen begeleid voor groepen mensen met een verstandelijke of fysieke beperking.
Nu wij allebei wat ouder worden, zetten we niet meer van die zware, langdurige en avontuurlijke reizen op het programma en zoeken we het meer in kortere reizen binnen Europa. Maar intussen teren we nog dagelijks op prachtige herinneringen aan onze verre reizen en grote trektochten.
Ik heb het geluk gehad dat ik altijd met veel plezier gewerkt heb. Toen ik in 1966 van de middelbare school afkwam – ik deed gymnasium A op het Gabriëlcollege in Mook – wilde ik naar de Sorbonne, de universiteit in Parijs, om daar Frans te gaan studeren. Ik ‘had wat met taal’, vond Frans een mooie taal en een baan als tolk-vertaler leek me wel wat. Dat feest ging niet door: mijn vader, een strenge Rijkspolitieman, gaf mij als 17-jarige geen toestemming om “in die poel van verderf een beetje de student te gaan uithangen”. Daarom koos ik maar voor sociologie in Nijmegen – je moet toch iets, nietwaar! Ik heb er evenwel nooit spijt van gehad; de studie bood me een degelijke en brede algemene academische basis. Ik koos voor de doctoraalrichting Organisatiesociologie. Al voordat ik afgestudeerd was, in 1975 (ja: je mocht er vroeger lekker lang over doen!) werd me een baan aangeboden bij het Instituut voor Toegepaste Sociologie. De arbeidsmarkt was krap in die tijd, je hoefde nauwelijks te solliciteren… Het ITS is een vermaard universitair instituut dat sociaalwetenschappelijk onderzoek verricht in opdracht van met name overheidsinstanties. Als werkstudent had ik al enige tijd op het ITS gewerkt om mijn magere studiebeurs wat aan te vullen. Met veel plezier heb ik ruim 11 jaar op het ITS gewerkt, dat in die tijd een sterke groei doormaakte. Ik behoorde tot de sectie Arbeid & Bedrijf, in welk verband ik met een aantal zeer geschikte collega’s een grote reeks onderzoeken heb uitgevoerd in het Nederlandse bedrijfsleven. In allerlei sectoren, van industrie tot dienstverlening, heb ik het voorrecht gehad om intensief kennis te maken met allerlei werkprocessen en arbeidsvraagstukken. Thema’s uit die tijd die me altijd zullen bijblijven, zijn ongeschoolde arbeid, taakverrijking, mechanisering, automatisering en medezeggenschap. Het mooiste onderdeel van mijn werkzaamheden vond ik het rapporteren van de bevindingen, in een wetenschappelijk onderzoeksverslag. Toen ik na een jaar of tien de salarisschaal van ‘senior wetenschappelijk medewerker’ bereikte, werd ik geacht over genoeg expertise te beschikken om een ploeg jonge medewerkers te coachen. Toen was voor mij de lol er een beetje af – ik deed liever zelf onderzoek! Ik ging dus op zoek naar een andere baan.
Omdat ik van huis uit heel vertrouwd was met het verschijnsel politie – mijn vader had steeds een bureau aan huis – viel mij een advertentie in De Gelderlander op waarin de Gemeentepolitie Nijmegen vroeg om een hoofd van het Stafbureau. Een belangrijke taak zou worden het bevorderen van een goed verloop van een omvangrijk reorganisatieproces. Mijn ervaringen van het ITS zouden hier goed van pas kunnen komen. Hoewel ik eigenlijk uit de verkeerde hoek kwam – er was in die tijd nog enige rivaliteit tussen de ‘boeren’ Rijkspolitie en de meer ‘stadse’ Gemeentepolitie – verliep de sollicitatie voorspoedig en kon ik op 1 januari 1987 beginnen. Ik viel met de neus in de boter. De kennismaking met mijn nieuwe werkgever was ongekend tumultueus. Al in de eerste dagen kwam ik midden in een situatie terecht die niet anders getypeerd kan worden dan als oorlogstaferelen: krakersrellen, bezetting van de Mariënburg (de latere garage), vechtpartijen en grootschalige vernielingen (ING-bank). En dat alles bij temperaturen van zo’n 17 graden onder nul. Zelden heb ik zo’n chaos en ontreddering gezien.
Het was een enerverende start van een baan waar ik daarna nog 27 jaar, tot mijn pensioen in 2013, met heel veel plezier en voldoening heb gewerkt.
Ik heb in al die jaren op verschillende beleidsafdelingen gewerkt en in tegenstelling tot wat menigeen dacht, was dat allerminst saai. Het werk had betrekking op adviseren, voorbereiden en ondersteunen van het (geüniformeerde) werk op straat. Dat omvatte een breed spectrum van activiteiten, zoals planning, kwaliteitsbewaking, juridische ondersteuning, klachtenbeheer en het maken van verantwoordingsrapportages. Om zoveel mogelijk van waarde te zijn voor de ‘praktijk van alledag’ moest je er wel voor zorgen dat je goed op de hoogte bleef van het reilen en zeilen in alle lagen van de organisatie. Je had in principe toegang tot alles wat er gebeurde in het bedrijf, van verkeersongevallen tot branden en moord en doodslag en van Vierdaagse tot popconcerten. Reken maar dat dat geen saaie werkdagen opleverde… Buitenstaanders verbazen zich vaak over het feit dat de politie een organisatie is die in eigen beheer beschikt over een groot aantal professionele afdelingen of ‘takken van dienst’ zoals financiën, personeelszaken, restauratie, technische dienst, garage, voorlichting, enzovoorts. Op allerlei gebied kan de politie – de grootste werkgever van Nederland! - dan ook meestal voldoen aan stageverzoeken die jaarlijks in grote aantallen binnenkomen.
In de loop van de jaren is de politie steeds grootschaliger georganiseerd, In 1987 begon ik bij de Nijmeegse Gemeentepolitie (350 medewerkers). In 1993 ontstond, na een landelijke fusie tussen Rijks- en Gemeentepolitie, de Regiopolitie. Er kwamen 25 regiokorpsen. Vanaf die tijd werkte ik in het korps Gelderland-Zuid (1200 medewerkers). Na weer een reorganisatie ontstond in 2013 de Nationale Politie. Sindsdien hoorde ik bij de Eenheid Oost-Nederland, die de provincies Gelderland en Overijssel omvat en circa 8000 medewerkers telt. Voor mij duurde dit maar kort, want voorjaar 2013 ging ik met pensioen.
Gebeurtenissen in mijn werk bij de politie die mij om een of andere reden het meest zijn bijgebleven, zijn ‘de Mariënburgrellen’, het jaarlijks optuigen van de Vierdaagsefeesten, de mondiale aandacht voor de grootste evacuatie sinds WO II (bij het hoogwater in het rivierengebied, in 1995), en de samenwerking met politieregio Nográd in Hongarije (in het kader van de Europese eenwording). En tot slot ben ik met veel plezier lange tijd lid geweest van de Nijmeegse Politiekapel, waarvan 10 jaar als voorzitter. Onvergetelijk was een optreden van een hele week tijdens het carnaval van Nice.
Als je met pensioen gaat, krijg je van alle kanten de welgemeende raad om toch vooral ‘leuke dingen te gaan doen’. En dat doe ik dan ook. Vaak zijn mijn dagen te kort om van alles te doen waar ik eigenlijk óók zin in heb. Van een veelheid van hobby’s – zoals lezen, schilderen, muziek luisteren – komt vaak weinig terecht omdat ik heerlijk druk bezig kan zijn met allerlei dingen die nuttig en aangenaam zijn. Zo ben ik vrijwilliger bij Museum Kasteel Wijchen waar ik onder meer archeologielessen verzorg op de basisscholen in Wijchen en omgeving, en waar ik hand- en spandiensten verleen aan de groep die de halfjaarlijkse wisseltentoonstellingen in het museum organiseert. Ik werk bij Vluchtelingenwerk Oost-Nederland als vrijwilliger, om statushouders te helpen bij hun inburgering, met name door het geven van taalles en mee te draaien in het wekelijkse Taalcafé. Voorts ben ik actief lid van de Werkgroep Industrieel Erfgoed Wijchen die zich inzet voor registratie en behoud van wat er aan de verschillende vormen van bedrijvigheid in Wijchen heeft bestaan. Aan een publicatie wordt hard gewerkt.
Een hobby waarin ik mijn grote passie vind, is motorrijden. Als het weer maar enigszins meewerkt, ga ik graag een blokje toeren in onze prachtige regio. Zeker tweemaal per jaar maak ik daarnaast met vrienden een wat verdere meerdaagse tocht, bij voorbeeld naar de Ardennen of de Eiffel. Een activiteit die daarnaast met motorrijden samenhangt, is mijn jaarlijkse deelname aan de organisatie van de Powerrun Wijchen. Minder validen bezorgen we een dag uitbundig plezier door ze op driewielige trikes een toerrit door de regio aan te bieden. Zolang mijn eigen gezondheid dit toelaat – ik kreeg eind 2018 te horen dat ik een beginnende vorm van Parkinson heb - hoop ik dit in elk geval te kunnen blijven doen. Intussen probeer ik me, door zo veel mogelijk dagelijks een stuk te wandelen, een beetje in conditie te houden. Daarvoor dient ook een wekelijkse sportuurtje bij een club met de toepasselijke naam ‘OudFit‘.
Omdat ik van goede films houd, ben ik lid van Cineclub Wijchen, die regelmatig prima films uitzoekt voor een avondje vermaak in het Mozaïek. Ook zing ik elke week bij een gemengd a-capella koor, La Lumière. En ik bezoek de maandelijkse gezelligheidsbijeenkomst van sociëteit De Heeren van Wichene.
Tot slot een activiteit die ik voor geen goud zou willen missen: het oppassen bij onze kleinkinderen, Jochem van 2 jaar en Simon van 8 maanden. Ook gaan we af en toe op stap met onze 10-jarige kleinzoon Huub. Het houdt ons aangenaam bezig maar vooral: het houdt ons jong!
/nb